Vandaag werk ik thuis. Het biedt weinig om te observeren, buiten Henkie die met een zelfvoldane blik vadsig aan mijn voeten ligt, alsof hij me eraan wil herinneren dat hij zijn leven prima op orde heeft, terwijl ik zoek naar een wegwijzer in een mistig winterlandschap, waar sneeuwvlokken als gedachten langzaam neerdwarrelen, de zichtbaarheid beperken en de stilte de introspectie versterkt.
Waar december en de winter in het algemeen mij aan doen denken, zijn die vroege ochtenden waarop ik op school arriveerde en mijn vrienden en klasgenoten er nog niet waren. De wereld leek nog te slapen, terwijl ik al in mijn goedkope jas verscholen langs de muren van de prefab klaslokalen liep. Deze lokalen stonden in een rij, omringd door grote, grijze tegels op de grond. Ik stapte van tegel naar tegel, ze tellend. Mijn gezicht was naar beneden gericht, mijn handen diep in de zakken van mijn jas gestoken, terwijl ik de koude trotseerde en mezelf probeerde warm te houden met de verhalen die ik in mijn hoofd vertelde.
Ik stelde me voor dat ik een ontdekkingsreiziger was, die dapper door een bevroren landschap trok, zijn adem zichtbaar in de ijzige lucht, of een ridder, die door een donkere, besneeuwde woudweg reed, de contouren van het geheim kasteel vager wordend met elke stap, terwijl een kachel daarbinnen me opwachtte met een belofte van warmte.
Tijd was een vaag begrip. Ik had geen uurwerk, en er waren geen klokken zichtbaar op het schoolplein. Alles voelde stilstaand, alsof ik in een soort niemandsland was tussen nacht en ochtend. Mijn hoop was altijd gericht op de kachel in het klaslokaal. Zodra de deur open zou gaan, zou ik zo dicht mogelijk bij die warmte gaan zitten, weg van de kilte die buiten bleef hangen.
Die ochtenden waren koud, donker en stil. Maar in dat stille wachten, in het tellen van de tegels en het dromen van verhalen, ontstond een soort rust. Een moment van introspectie, van bewustzijn dat ik toen niet zo herkende, maar dat nu, vele jaren later, een bijna troostrijke herinnering is geworden.
Maar zelfs in die rust schuilt een zekere kilte, een stilte die niet alleen de winter weerspiegelt, maar ook het besef dat sommige dingen nooit terugkeren. Net zoals de steenkoolkachels uit die tijd zijn verdwenen, zijn ook de mensen die die warmte brachten verdwenen. Het stoken van die kachels lijkt een metafoor te zijn geworden voor iets wat nu voorbij is: het vasthouden van menselijke connectie – familiebanden, vriendschappen – in een steeds kouder wordende wereld. Toch zijn de mensen die verdwenen zijn, op een bepaalde manier nooit helemaal weg. Hun herinneringen hebben zich genesteld in ons, in hoe we denken, voelen en handelen, zoals een warme gloed die ons onbewust blijft vergezellen. Elke keer dat ik de geur van kolenrook ruik, zie ik mijn grootvader weer voor me, glimlachend met die ondeugende twinkeling in zijn ogen terwijl hij een emmer eierkolen in de kachel kieperde, zijn bewegingen rustig maar doelgericht, alsof hij een ritueel uitvoerde dat hij al duizend keer had gedaan. Het is alsof hij even naast me staat, een zachte aanwezigheid in de achtergrond van mijn gedachten. Ze zijn verweven met wie we zijn geworden, alsof hun afdruk een onzichtbaar deel van onze persoonlijkheid is geworden.
In december, wanneer het jaar zich naar binnen keert en alles tot stilstand lijkt te komen, voelt verlies intenser. Misschien omdat het licht zo schaars is, misschien omdat de wereld om ons heen zelf lijkt stil te vallen. Het is de tijd waarin herinneringen scherper worden, alsof de kou ze uit het verleden naar voren duwt, precies op het moment dat je probeert vooruit te kijken. Maar ondanks het verlies van velen zijn er nog anderen, mensen die hier blijven. Terwijl de herinnering aan wie we verloren hebben ons vormt, zijn het de handen en stemmen van degenen die hier zijn die ons vasthouden en helpen het leven opnieuw betekenis te geven. Ze bieden een schouder om op te leunen en momenten van troost, herinnerend aan het simpele maar krachtige idee dat het leven ook doorgaan betekent. Zoals een beste vriend, die altijd weet wanneer ik stilval en me dan uitnodigt voor een simpele wandeling, een moment van samenzijn dat me weer doet beseffen dat ik niet alleen ben. Het is in hun gezelschap dat warmte opnieuw gevonden kan worden.
Vandaag, mijn laatste werkdag voor mijn verlof, voelt alsof ik aan een schaakpartij deelneem, waar elke taak een zet is die ik zorgvuldig moet plannen voordat de klok tikt. Praktische zaken wachten op me: nog wat laatste mails beantwoorden, brandjes blussen – gelukkig niet letterlijk – en nieuwe banden voor de auto kopen. Terwijl ik dit allemaal probeer af te vinken, kijkt Henkie me aan alsof hij wil zeggen: 'Doe maar rustig, ik heb toch geen haast.' Het is alsof zelfs de katten weten dat de wereld gewoon doordraait, ongeacht hoe hectisch het voelt.
Maar ergens in die chaos is er ook ruimte voor een glimlach, een gedachte aan de mensen die me steunen, en de belofte van een nieuwe start na mijn verlof. Het is alsof de rust van herinneringen plaatsmaakt voor de dynamiek van het nu. Maar zelfs in deze drukte draag ik die warmte en verbinding met me mee, als een stille zekerheid die het dagelijks leven kleur geeft.
Misschien is dat wel het mooiste van herinneringen: dat ze niet alleen het verleden tot leven brengen, maar ook iets tastbaars achterlaten voor het heden.
Terwijl de klok van deze dag tikt en ik de laatste zetjes doe in mijn eigen schaakpartij, weet ik dat het verleden en het nu met elkaar verweven blijven.
Het is een spel waarin de warmte van wat was, mij helpt om vooruit te blijven kijken.
© 2024 R. Ambroos – Najaarsbeschouwingen
Reactie plaatsen
Reacties