Onderweg naar de koffiemachine – dat oplaadstation van de moderne kantoorslaaf – viel mijn blik op een collega die daar stond als een personificatie van een ander tijdperk. Zijn outfit was zorgvuldig gekozen, maar leek ontsnapt uit een zwart-wit fotoalbum: een debardeur, een donkerbruine das en een hemd in een kleur die even ongrijpbaar was als de koffie die ik probeerde te pakken. Iets tussen gebroken wit en woestijnzand, met een vleugje vergeeld oker – een kleur die je alleen zou vinden in de hoekjes van vergeten kelders.
Zijn kapsel was strak en glanzend, alsof hij het zelf had bijgesteld met een liniaal en een potje pommade uit 1953. De hoekige bril leek gemaakt om rechtlijnige gedachten te beschermen tegen te veel vrije interpretatie. Hij stond daar, een levende herinnering aan de tijd waarin ambtenaren de maatschappij nog stuurden met carbonpapier en een typerend gebrek aan opsmuk.
En terwijl ik hem zo bekeek, dacht ik plots: Maar wat zegt dit over mij? Misschien ziet hij mij juist als een relikwie van mijn eigen tijdperk, een wandelende echo van de jaren negentig met mijn afgetrapte schoenen en een laptop die ik overal meezeul alsof mijn leven ervan afhangt. Misschien had ik, zonder dat ik het wist, zelf al een plek veroverd in zijn stille collectie van eigenaardige figuren.
Ik glimlachte. Hij keek even op. Een blik van begrip? Misschien, of gewoon beleefde onverschilligheid.
De koffie was klaar.
Ik liep weg en dacht: wij zijn allemaal tijdreizigers, maar sommigen doen het met meer stijl dan anderen.
© 2024 R. Ambroos – Najaarsbeschouwingen
Reactie plaatsen
Reacties