We zitten daar,
ik en Louis,
op een bankje
“Waar begin ik?” vraag ik.
Maar hij kijkt naar de horizon,
alsof daar het antwoord is.
Zijn ogen verraden meer dan woorden,
maar zwijgen toch.
Zou ik hem vragen
waar hij de kracht vond,
tussen de grappen en de ernst,
om zichzelf niet te verliezen?
Of zou ik hem gewoon laten praten,
over arbeiders, dromen,
en de hoop die altijd
een beetje rafelig blijft?
Misschien zouden we lachen.
Over hoe absurd het leven is,
hoe mensen vechten
om ernst te vermijden
zoals een vlieg een raam blijft raken.
Ik zou hem vertellen
hoe men alleen mijn grappen hoort,
maar de zwaarte in mijn woorden negeert.
En hij zou knikken,
begrip als een hand op mijn schouder.
Misschien zouden we zwijgen.
Want wat zeg je tegen een man
die al zoveel gezegd heeft?
De stilte zou vol zijn, als een boek
waar de bladzijdes vastplakken.
En in die stilte zouden wed
e wereld herschrijven
zonder een pen te bewegen.
De zon zou zakken,
langzaam,
zoals altijd.
En hij zou opstaan,
zijn hoed rechttrekken,
en zeggen:
“Het leven is het proberen waard, jongen.
Maar vergeet nooit te lachenals je struikelt.”
Dan blijf ik achter,
op dat kraakbankje,
een beetje wijzer
en net zo zoekend als ervoor.
© 2024 R. Ambroos - Najaarsbeschouwingen
Reactie plaatsen
Reacties