Mijn ochtend begon chaotisch: kattenbak kuisen, vuilniszakken buitenzetten, afwassen – de checklist leek eindeloos. Uiteindelijk stapte ik toch de deur uit voor mijn vaste wandeling naar het station. Die twee kilometer zijn normaal mijn moment van rust, zeker rond 6u45. Het stationsplein ligt dan kalm te wachten op de dag, met alleen een paar vroege pendelaars die haast geluidloos passeren.
Vandaag was het anders. Later. En dat voelde ik meteen. De rust van mijn wandeling verdween zodra ik het stationsplein naderde. Wat normaal een stille wereld is, leek nu wel een levend circus.
Eerst valt mijn oog op een puber die geeuwend de straat oversteekt, alsof hij zich niet bewust is van de denderende bussen om hem heen. Geen blik opzij, geen stap versneld – hij loopt recht op zijn bus af, met een soort zorgeloze overgave die alleen pubers kunnen hebben.
Dan zijn er de tienermeiden, die midden op straat lopen alsof ze op een catwalk staan. Achter hen volgt een bus tergend traag, zonder toeter of lichtsignaal. De chauffeur kiest voor theater: een slakkengangetje dat meer zegt dan een claxon ooit zou kunnen. Ik glimlach. Het is een stukje ochtenddrama dat ik niet had willen missen.
Ondertussen spuwt de voetgangerstunnel een constante stroom reizigers uit. Als een overvolle kraan die blijft lopen, verspreiden ze zich in golven over het plein. En ja hoor, daar is altijd die ene reiziger. Die persoon die bovenaan de trap blijft stilstaan, alsof ze midden in de ochtendspits besloten hebben om de tijd even stil te zetten. De rest moet er maar omheen kronkelen, de chaos nog net iets groter makend.
En ik? Ik sta er met mijn grote latte van de Croustico. Helemaal niet gehaast, zelfs al ben ik te laat. Haasten heeft toch geen zin meer als je al te laat bent. Het plein leeft, bruist en raast, maar ik kijk toe, alsof ik naar een voorstelling kijk. Soms is te laat zijn zo slecht nog niet.
Dan zie ik hem. Mijn jongste zoon Lev, handen diep in zijn zakken, met die blik van onschuld die alleen hij kan hebben. Hij had zijn trein gemist. Natuurlijk. We lachen er allebei om, en hij stapt mee op mijn trein.
De hele weg praat Lev, zoals hij dat als kind al deed. Een waterval van woorden, komisch en soms onsamenhangend, maar onophoudelijk. Vroeger in de auto was dat ook al zo. Hij praatte en praatte, en ik knikte na een tijdje automatisch ja – tot ik hem eens hoorde zeggen: ‘Maar gij zegt toch altijd ja, Papa.’ Ik moest toen lachen en nu weer, terwijl ik zijn verhalen aanhoor.
Met zijn blonde haren en strak hoekig gezicht is Lev een volwassen man geworden, en toch zie ik nog steeds die kleine jongen die me onbedoeld aan het lachen kreeg. Het moment duurt maar kort, maar het is helder en echt, een rustpunt in een ochtend vol beweging.
Terwijl ik hem nakijk, denk ik aan Zjef Vanuytsels Zotte Morgen. Geen mist zoals bij Zjef, maar wel een stroom van mensen, bussen en gehaaste blikken. Het is geen poëtische zotte morgen, maar een hectische ochtend waarin iedereen zijn eigen verhaal schrijft, al lijkt niemand het zich bewust.
En toch, ergens tussen de chaos, vind ik mijn rust. Met een latte in de hand en een glimlach om de absurde scène. Wat is zotter, deze ochtend of de generaties die het keer op keer beleven?
© 2024 R. Ambroos – Najaarsbeschouwingen
Reactie plaatsen
Reacties