(De schrijver)
Het was een gewone avond.
Een café waar niemand echt thuishoort,
maar iedereen toch blijft hangen.
De geur van oud bier hing in de lucht,
en gesprekken vloeiden door elkaar
zoals rook die kringelt in stilstaande ruimte.
Mijn pen lag op tafel,
naast een halfvol glas en een luciferdoosje,
vergeten door iedereen.
Ik begon te schrijven.
Woorden die leken te bestaan
nog voordat ik ze had bedacht,
verstopt tussen het geroezemoes.
Ik zette ze op een bierkaartje,
haastig ontsnappend uit mijn hoofd.
Toen ik klaar was,
legde ik het neer.
Ik keek er even naar,
alsof ik afscheid nam van iets dat niet van mij was.
Ergens voelde ik de vonk.
Dit was meer dan zomaar woorden,
maar ik liet het achter.
Alsof het zijn plek had gevonden,
bestemd om door iemand anders te worden gelezen.
De avond gleed voorbij.
Het bierkaartje bleef achter.
En jaren later,
weet ik niet meer wat ik schreef.
Alleen dat het iets betekende.
Dat ik iets achterliet,
iets wat ik zelf niet had kunnen vasthouden.
(De onbekende)
Het lag daar, half verscholen onder een glas.
Een bierkaartje, beklad met inkt,
de woorden haast vervormd door vochtige vlekken.
Ik weet niet waarom ik het pakte,
maar de onrustige lijnen
trokken mijn aandacht.
Ik las het.
De zinnen waren fragmenten,
maar één sprong eruit:
‘Alsof woorden ooit genoeg kunnen zijn.’
Het raakte me,
zonder dat ik meteen begreep waarom.
Alsof iemand mij kende
zonder me ooit te hebben ontmoet.
Alsof iemand uitsprak
waar ik nooit woorden voor had gevonden.
Ik vroeg het aan de barman.
Hij haalde zijn schouders op.
“Geen idee wie dat schreef.
Dit gebeurt hier wel vaker. Maar niet zoals dit.”
Ik stopte het kaartje in mijn jaszak.
Ik herinner me nog hoe het voelde –
alsof ik een verloren boodschap mee naar huis nam.
Een brief zonder afzender.
Nu, jaren later,
haal ik het soms nog tevoorschijn.
De inkt is vervaagd,
de woorden nauwelijks meer te lezen.
Maar die ene zin blijft in mijn hoofd hangen,
alsof het mij iets heeft gegeven
wat ik nooit eerder had beseft.
Wat ik niet weet,
is wie het schreef.
Wat ik wel weet,
is dat het mij vond.
(Het bierkaartje)
Ik lag daar,
half bedolven onder een nat glas.
Een stille getuige in een café vol stemmen.
Eerst was ik niets,
gewoon een beduimeld kartonnetje,
tot hij kwam.
Zijn hand was vastberaden maar haastig.
De inkt vloeide over mij heen,
zwarte lijnen die me een stem gaven.
Een verhaal.
Het was een vreemde warmte,
alsof ik iets werd
wat ik nooit had kunnen zijn.
Toen hij opstond,
liet hij me achter.
Maar ik was vergeten.
Tot iemand anders mij vond,
me las en me voelde.
De woorden die ik draag,
zijn niet van mij,
maar ik houd ze vast.
Jaren later,
ben ik slechts een verweerd stuk karton.
De inkt is bijna verdwenen,
de randen rafelen.
Maar wat ik ooit was,
blijft bestaan in de hoofden van twee.
En misschien,
hoef ik niet meer te zijn.
Reactie plaatsen
Reacties
Ik start met lezen en stop niet meer tot het einde. Maar kan er niet meteen een rede voor vinden. Nieuwsgierigheid, interesse, de vormgeving, verbazing voor je creativiteit. Is er een reden nodig ? Er is zeker een persoonlijk gevoel. Bij het lezen van een boek of deze korte stukjes krijg je een beeld voor je ogen . En zie je in dit geval het bierkaartje liggen .....
Bedankt voor je mooie reactie, Johan. Het doet me veel plezier om te lezen dat mijn tekst je heeft kunnen meenemen en zelfs een beeld voor je ogen heeft opgeroepen. Soms is er inderdaad geen reden nodig, en dat maakt het misschien juist zo bijzonder.
Fijn dat je de tijd hebt genomen om dit te delen!