In de jaren ’60 arriveerden Paco en María in Limburg, samen met hun éénjarige zoon Luis en een koffertje vol dromen. Paco ging ondergronds in de steenkoolmijn werken, María vond haar weg in het huishouden, en Luis... tja, die wist nog van niets. Maar één ding was zeker: een echt huis had een kanarie nodig.
"Voor de sfeer," zei María.
"En voor de luchtkwaliteit," grijnsde Paco.
Pepito, hun oude, trouwe kanarie, had het gezin al vergezeld op de lange reis van Spanje naar Limburg. Zijn gele veren waren intussen doffer geworden, zijn zang minder uitbundig. Maar hij was er nog. En na jaren van bescheiden huisvesting besloten Paco en María hem eindelijk een fonkelnieuwe, blinkende kooi te geven. Een luxevilla voor een vogel, dat kon niet misgaan.
Die avond, terwijl de regen tegen de ruiten tikte, ging Luis even bij Pepito kijken. De kanarie zat stil op zijn stok, zijn kopje een tikje scheef. Normaal fladderde hij nog even rond voor het slapengaan, maar nu leek hij te peinzen. Alsof hij wist wat er zou komen.
"Hij moet nog wennen," zei María geruststellend. Ze had speciaal nieuw voer gekocht, iets met extra vitamines. "Dit is goed voor hem."
De volgende ochtend, nog voor Paco de mijn in dook, staarde hij naar de kooi. Leeg. Of beter gezegd: stil. Pepito lag roerloos op de bodem.
"Dat beest is gestorven," mompelde Paco.
"Nee!" María sloeg haar handen in de lucht. "Hij was nog zo levendig!"
"Levendig?" Paco trok een wenkbrauw op. "Hij was minstens zo oud als mijn werklaarzen."
Luis, toen een jongen met een scherpe tong, keek van zijn moeder naar zijn vader. "Misschien vond hij de nieuwe kooi niks."
María keek hem verbaasd aan. "Wat bedoel je?"
"Misschien was hij gewoon... klaar met alles," zei Luis, terwijl hij naar de glimmende kooi wees. "Nieuwe muren, maar nog steeds opgesloten."
Paco knikte bedachtzaam. "Of hij was gewoon oud en het was zijn tijd."
"Of," zei Luis, "hij is gestorven van de schok van al die luxe."
María sloeg haar handen in de lucht. "We geven hem een paleis, en hij sterft van teveel comfort?"
Luis haalde zijn schouders op. "Sommige vogels kunnen gewoon niet tegen een gouden kooi."
Ze begroeven Pepito achter het huis, vlak bij het kleine moestuintje waar María graag werkte. De Limburgse aarde was donker en klef na de regen, en terwijl Paco het grafje dichtgooide, keek Luis naar de treurige, kale takken van de bomen. Hij vroeg zich af of Pepito in Spanje gelukkiger was geweest. Of hij überhaupt ooit ergens gelukkig was geweest.
Diezelfde dag vertelde Paco het verhaal in de mijn, tijdens het mallet maken. De lucht was er dik en stoffig, en het zweet plakte aan hun nekken. De oude mijnwerker Jules, die een bolletje tabak chikte, keek op, grijnsde en zei:
"Een oude kanarie zingt niet in een nieuwe kooi, jongen."
Zijn collega’s lagen dubbel. "Zelfs de vogels willen hier niet blijven!" bulderde iemand.
"Volgende week smijten we Paco in een gouden kooi en zien we of hij het overleeft!" riep een ander.
En zo werd Pepito een legende onder de mijnwerkers.
Luis groeide op met het verhaal van de vogel die liever de Limburgse regen trotseerde dan een gouden kooi. En diep vanbinnen begreep hij het beest. Jaren later, toen hij oud genoeg was om zijn eigen keuzes te maken, keek hij naar zijn paspoort en voelde de letters van zijn naam als een kooi om hem heen.
Dus veranderde hij Luis in Lois.
Sommige kooien open je zelf.
Reactie plaatsen
Reacties